Armoederisico (i47)

In 2022 (inkomens 2021) bedroeg het aandeel van de bevolking met een armoederisico in België 13,2 procent. Om de duurzame-ontwikkelingsdoelstelling tegen 2030 te realiseren, moet dat cijfer dalen. De trend is onbepaald tussen 2004 en 2022 (evaluatie van november 2023; breuk in tijdreeks: BE 2019 – gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019. Dit kan een impact hebben op het evaluatieresultaat, dat dus met de nodige voorzichtigheid gehanteerd moet worden).

The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.
The chart will appear within this DIV.

Armoederisico - België en internationale vergelijking

procent van bevolking

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//20132021//2010
België14.314.814.615.114.916.414.814.113.2-3.71.01.7-1.3
EU27----16.516.817.416.816.516.716.50.0--0.00.2
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: EU 2020, BE 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel; Eurostat (2023), European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), sdg_01_20, https://ec.europa.eu/eurostat (geraadpleegd op 02/10/2023), Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisicodrempel - België

voor een alleenstaande, volgens de EU-SILC-enquêtes (inkomensgegevens van jaar voorafgaand aan enquêtejaar)

duizend euro per jaar

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
België9.49.911.712.913.014.214.815.416.43.53.02.0
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel; Eurostat (2023), European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), ilc_li01, https://ec.europa.eu/eurostat (geraadpleegd op 02/10/2023) Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico voor en na sociale transferts (pensioenen uitgezonderd) - België

procent van bevolking

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
na transferts14.314.814.615.114.916.414.814.113.2-3.71.01.7
voor transferts27.828.426.626.326.725.425.425.625.80.5-0.6-0.7
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019, 2022 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel; Eurostat (2023), European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), ilc_li10b, https://ec.europa.eu/eurostat (geraadpleegd op 02/10/2023) Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico volgens gewest - België

procent van bevolking

 2011201520182019202020222022//20192018//2011
Brussels Hoofdstedelijk Gewest33.729.732.831.427.829.8-1.7-0.4
Vlaams Gewest9.810.310.49.89.37.7-7.70.9
Waals Gewest19.218.321.918.318.217.8-0.91.9
//: Gemiddelde groeivoeten

De onzekerheidsmarge voor deze indicator is aangegeven in de tekst voor het laatste jaar. Breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

tot en met 2020: Statbel (2012), SILC Quality Reports, https://statbel.fgov.be/nl/themas/huishoudens/armoede-en-levensomstandigheden/risico-op-armoede-sociale-uitsluiting/plus (geraadpleegd op 14/10/2019), Statbel (2021), rechtstreekse mededeling, 21/06/2021, vanaf 2021: Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico volgens geslacht - België

procent van bevolking

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
vrouwen15.115.515.215.515.617.115.014.413.5-3.50.92.0
mannen13.414.113.914.614.115.614.613.812.9-4.01.11.3
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel; Eurostat (2023), European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), ilc_li02, https://ec.europa.eu/eurostat (geraadpleegd op 02/10/2023) Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico volgens leeftijd - België

procent van bevolking

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
<1815.918.118.317.218.020.118.915.614.1-9.31.73.2
18-6412.112.012.113.413.715.113.112.211.5-4.21.62.4
>6420.921.419.418.415.216.615.718.717.94.5-1.6-2.0
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel; Eurostat (2023), European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), ilc_li02, https://ec.europa.eu/eurostat (geraadpleegd op 02/10/2023) Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico volgens opleiding - België

procent van 18-jarigen en ouder

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
hoogstens lager secundair22.321.723.025.924.928.525.827.426.20.51.81.9
hoger secundair11.811.510.711.713.614.513.113.212.9-0.51.54.4
hoger5.94.75.57.26.76.55.85.96.74.90.7-2.0
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico volgens huishoudentype - België

procent van bevolking

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
alleenstaande21.222.018.824.521.223.820.223.220.70.80.8-0.6
eenoudergezin32.933.235.334.235.739.934.629.330.5-4.11.43.1
2 volwassenen14.512.013.212.510.412.411.111.111.10.0-1.1-0.2
2 volw., 1 kind9.59.09.210.69.512.212.312.37.6-14.81.82.9
2 volw., 2 kinderen8.39.710.67.89.39.97.46.66.7-3.31.34.9
2 volw., 3+ kinderen16.119.616.519.921.124.024.119.017.7-9.82.93.8
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel; Eurostat (2023), European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), ilc_li03, https://ec.europa.eu/eurostat (geraadpleegd op 12/12/2023) Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Armoederisico volgens activiteitsstatus - België

procent van 18-jarigen en ouder

 2004200520102013201520182019202020222022//20192018//20042018//2013
werkend4.03.94.54.44.65.14.84.23.6-9.11.83.0
werkloos27.930.730.446.240.750.448.150.248.30.14.31.8
gepensioneerd17.919.116.115.112.414.113.416.215.65.2-1.7-1.4
andere inactief27.425.625.830.731.536.330.429.728.6-2.02.03.4
//: Gemiddelde groeivoeten

breuk in tijdreeks: 2019 - gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar met gegevens vanaf 2019

Statbel (2022), rechtstreekse mededeling, 20/09/2022 en Statbel (2023), rechtstreekse mededeling, 17/2/2023.

Definitie: het aandeel van de bevolking met een armoederisico is de verhouding tussen het aantal personen met een netto equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van de nationale mediaan, en de totale bevolking. Het netto beschikbaar inkomen is gelijk aan de som van de bruto-inkomens van alle gezinsleden verminderd met belastingen, sociale bijdragen en transferten tussen huishoudens (EC, 2016). Om het netto equivalent beschikbaar inkomen te bekomen wordt het netto beschikbaar inkomen gedeeld door een equivalentiefactor (de zogenaamde gewijzigde equivalentieschaal van de OESO). Een volwassene heeft een factor van 1, elke extra persoon vanaf 14 jaar een factor van 0,5 en elke extra persoon jonger dan 14 jaar een factor van 0,3. Het netto equivalent beschikbaar inkomen laat toe om de levensstandaard van personen te vergelijken rekening houdend met de schaalvoordelen die het gevolg zijn van een gezamenlijke huishouding en met de samenstelling van het gezin. Er wordt verondersteld dat de levensstandaard van personen met een netto equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60% van de nationale mediaan in de totale bevolking ontoereikend is om aan te sluiten bij de minimaal aanvaardbare leefpatronen in België. Personen met een armoederisico maken deel uit van de doelgroep personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting.

De hier gebruikte gegevens over de personen met een armoederisico zijn gebaseerd op de enquête European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC), waarbij inkomensgegevens steeds betrekking hebben op het jaar dat voorafgaat aan het enquêtejaar. Dit betekent bijvoorbeeld voor het enquêtejaar 2020 dat bij de berekening van deze indicator de inkomens van 2019 zijn gebruikt, die niet beïnvloed werden door de covid-19-crisis (Statbel, 2021a).

Statbel organiseert in België deze binnen de EU geharmoniseerde enquête en stelt de resultaten ervan ter beschikking, onder meer aan Eurostat. 2004 is het eerste jaar waarvoor Europees geharmoniseerde gegevens zijn verzameld waarmee de indicator berekend kan worden. De hier gebruikte gegevens komen van Eurostat dat gedetailleerde en vergelijkbare data voor de EU-lidstaten publiceert. Omdat de gegevens op een enquête gebaseerd zijn, moet er rekening gehouden worden met een onzekerheidsmarge. Die onzekerheidsmarge wordt groter naarmate de indicator berekend wordt op kleinere subpopulaties. De betrouwbaarheidsintervallen (BI) zijn op verzoek verkrijgbaar bij Statbel.

Vanaf 2019 werd de enquêtemethode grondig herzien met het oog op een grotere nauwkeurigheid, waardoor de gegevens tot en met 2018 niet vergelijkbaar zijn met de gegevens vanaf 2019. In 2020 had de covid-19-pandemie een impact op de gegevensverzameling. Hierdoor zijn de resultaten van SILC 2020 moeilijk te vergelijken met die van de voorgaande jaren (Statbel, 2021b). Daarom worden ze niet gebruikt om de langetermijntrend te berekenen en te evalueren. Eveneens moet worden opgemerkt dat omwille van het grootschalige gebruik van tijdelijke werkloosheid tijdens de covid-19-pandemie, de categorie 'werkloos' in SILC 2021 niet alleen langdurig werklozen omvat, maar eveneens personen die meer dan 6 maanden tijdelijk werkloos zijn geweest en die algemeen gezien in minder precaire omstandigheden leven (Statbel, 2022).

Doelstelling: het aandeel en het aantal personen met een armoederisico moeten dalen.

De duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen of SDG’s die de Verenigde Naties in 2015 hebben aangenomen, bevatten subdoelstelling 10.2: "Tegen 2030 de sociale, economische en politieke inclusie van iedereen mogelijk maken en bevorderen, ongeacht leeftijd, geslacht, handicap, ras, etniciteit, herkomst, godsdienst of economische of andere status".

De SDG’s bevatten, naast subdoelstelling 10.2 ook de volgende subdoelstellingen: "Gelijke kansen verzekeren en ongelijkheden wegwerken, ook door het afvoeren van discriminerende wetten, beleidslijnen en praktijken en door het bevorderen van de geschikte wetgeving, beleidslijnen en acties in dit opzicht" (subdoelstelling 10.3); "Tegen 2030 het aandeel mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden die volgens de nationale definities in armoede leven in al haar dimensies, minstens tot de helft terugbrengen" (subdoelstelling 1.2) en "Tegen 2030 geleidelijk tot een inkomenstoename van de onderste 40% van de bevolking komen tegen een ritme dat hoger ligt dan het nationale gemiddelde, en die toename ook in stand houden" (subdoelstelling 10.1).

Personen met een armoederisico maken deel uit van de doelgroep waarvoor de Europa 2020-strategie (Europese Commissie, 2010) een verminderingsdoelstelling heeft bepaald, de zogenaamde personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting. In het kader van het actieplan voor de Europese pijler voor sociale rechten is een nieuwe doelstelling aangenomen voor laatstgenoemde doelgroep waar personen met een armoederisico nog steeds deel van uitmaken: een vermindering in de EU tegen 2030 van het aantal personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting met ten minste 15 miljoen, inclusief 5 miljoen kinderen, werd voorgesteld. Personen met een armoederisico maken deel uit van die doelgroep (Europese Raad, 2021a, 2021b). België engageerde zich in dat kader om het aantal personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting gebaseerd op de SILC-gegevens van 2019 te verminderen met 279.000 personen (waaronder 93.000 kinderen), tot 1,982 miljoen personen tegen 2030 (European Commission, 2022; Federal Public Service Social Security, 2023).

Hier is het uitgangspunt dat de levensstandaard van personen met een armoederisico ontoereikend is om aan te sluiten bij de minimaal aanvaardbare leefpatronen in België. De Federale beleidsvisie op lange termijn inzake duurzame ontwikkeling heeft in dit verband volgende ambitie voor 2050, die verder reikt dan de SDG’s: "Iedereen zal beschikken over een inkomen uit arbeid, uit vermogen of afkomstig van sociale beschermingsstelsels en heeft toegang tot diensten van algemeen belang. Iedereen zal aldus gedurende alle fasen van zijn leven kunnen voorzien in alle behoeften om menswaardig te leven" (doelstelling 2; Belgisch Staatsblad 08/10/2013).

Evolutie: in 2004 bedroeg het armoederisicopercentage in België 14,3%. Tot 2015 schommelde het steeds rond 15% om daarna te stijgen tot 16,4% in 2018, de hoogst vastgestelde waarde sinds 2004. Met de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019, bedroeg het armoederisicopercentage 14,8% in 2019. Het bedroeg 14,1% in 2020 en 12,7% in 2021. Hierna steeg het tot 13,2% in 2022.

Op basis van de EU-SILC-enquêtes is de armoederisicodrempel voor een alleenstaande persoon gestegen van 9.405 euro per jaar in 2004 tot 13.023 euro per jaar in 2014. In 2015 daalde die drempel licht tot 12.993 euro om daarna weer te stijgen tot 14.212 euro in 2018. In 2019 bedroeg de drempel 14.765 euro. In 2022 was dit 16.388 euro.

Het armoederisicopercentage voor sociale transferts (pensioenen uitgezonderd) daalde, gegeven enkele beperkte tussentijdse fluctuaties, tussen 2004 en 2020 van 27,8% tot 25,6%. In 2021 steeg het tot 27,2%, om daarna te dalen tot 25,8% in 2022.

Ondanks de Covid-crisis en de daarmee gepaard gaande lockdowns en economische schade is deze indicator in België tussen 2019 en 2022 niet gestegen. Het Belgische beleid tijdens deze crisis om vooral de inkomens in de laagste decielen veilig te stellen verklaart dit (Federal Public Service Social Security, 2023).

Internationale vergelijking: tussen 2010 en 2016 steeg die indicator in de EU27 van 16,5% tot 17,5%. Daarna fluctueerde de indicator rond 16,7%. In 2022 bedroeg het armoederisicopercentage 16,5%. Het gemiddelde voor België in die periode is 1,9 procentpunt lager dan dat van de EU27. In een verdeling van de lidstaten in drie groepen behoort België in 2022 tot de best presterende groep. In dat jaar stond de Tsjechië met 10,2% op de eerste plaats en Bulgarije met 22,9% op de laatste.

Opsplitsing volgens gewest: het armoederisicopercentage in 2022 is, met de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019, 29,8% in Brussel (BI95% 22,6 – 33), 7,7%in Vlaanderen (BI95% 6,4 – 9), 17,8,% in Wallonië (BI95% 15,9, – 19,7) en 13,2% in België (BI95% 12,2 – 14,2). De vergelijking tussen gewesten en de analyse van de ontwikkeling van deze indicatoren in de tijd moet rekening houden met de omvang van de betrouwbaarheidsintervallen.

Opsplitsing volgens geslacht: tussen 2004 en 2018 steeg het armoederisicopercentage van vrouwen van 15,1% tot 17,1%. Voor mannen is dit respectievelijk 13,4% en 15,6%. Daarna daalde, gegeven de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019, het aandeel vrouwen en mannen met een armoederisico tot respectievelijk 13,5% en 12,9% in 2022.

Opsplitsing volgens leeftijd: het armoederisico van personen jonger dan 18 jaar, tussen 18 en 64 jaar en van 65 jaar of ouder bedroeg in 2022, met de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019, respectievelijk 14,1%, 11,5% en 17,9%.

In 2018 hebben jongeren het hoogste armoederisicopercentage, terwijl in 2004 dit het geval was voor ouderen. Het armoederisico van personen jonger dan 18 jaar, tussen 18 en 64 jaar en 65 jaar of ouder bedroeg in 2004 respectievelijk 15,9, 12,1 en 20,9%. Dit percentage is tot 20,1% gestegen in 2018 voor personen jonger dan 18 jaar en tot 15,1% voor personen tussen 18 en 64 jaar. Echter, voor personen van 65 jaar of ouder is het armoederisico gedaald tot 16,6% in 2018. Die daling is te wijten aan de toegenomen activiteitsgraad bij vrouwen, wat leidt tot langere loopbanen en resulteert in hogere pensioenen. Ook de gevoelige verhoging van de minimumpensioenen en van de Inkomensgarantie voor ouderen ten opzichte van de armoederisicodrempel tussen 2005 en 2011 kan het dalende armoederisico in die periode verklaren (Hoge Raad van Financiën, 2019).

Opsplitsing volgens opleiding: het armoederisico van personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs, met een diploma hoger secundair onderwijs en met een diploma hoger onderwijs bedroeg, met de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019, respectievelijk 26,2%, 12,9% en 6,7% in 2022. Uit deze cijfers en die van de voorgaande jaren blijkt dat hoe hoger het opleidingsniveau, hoe lager het aandeel personen met een armoederisico.

Opsplitsing volgens huishoudentype: rekening houdend met de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019, hebben eenoudergezinnen het hoogste armoederisico in 2022 namelijk 30,5%. Voor alleenstaanden is dit 20,7% en voor huishoudens met twee volwassenen met drie of meer afhankelijke kinderen is dit 17,7%. Het armoederisico van de overige huishoudencategorieën fluctueert rond 7%. Deze tendens in de armoederisicopercentages volgens huishoudentype wordt ook vastgesteld tijdens de voorgaande jaren.

Opsplitsing volgens activiteitsstatus: in 2022 is het aandeel personen met een armoederisico bij de bevolking van minstens 18 jaar het hoogst bij werklozen (48,3%) en het laagst bij werkenden (3,6%), rekening houdend met de nieuwe methodologie gebruikt vanaf 2019. Voor gepensioneerden en andere inactieven bedraagt deze indicator respectievelijk 15,6% en 28,6%.

Op basis van die gegevens voor de periode 2004-2018 blijkt dat het aandeel personen met een armoederisico bij de bevolking van minstens 18 jaar steeds het hoogst is bij werklozen en het laagst bij werkenden. Voor werklozen steeg dit percentage zelfs van 27,9% in 2004 tot 50,4% in 2018, voor werkenden van 4% tot 5,1%. Voor de categorie 'andere inactieven' is er eveneens een stijging van 27,4% in 2004 tot 36,3% in 2018. Het armoederisico van gepensioneerden daalt dan weer van 17,9% in 2004 tot 14,1% in 2018.

Voor wat betreft het armoederisicopercentage van werklozen geregistreerd door SILC in het jaar 2021 moet worden opgemerkt dat de daling van dit percentage beïnvloed wordt door het grootschalige gebruik van tijdelijke werkloosheid tijdens de covid-19-pandemie. De categorie 'werkloos' in dat jaar omvat naast langdurig werklozen ook personen die meer dan 6 maanden tijdelijk werkloos zijn geweest en die algemeen gezien in minder precaire omstandigheden leven (Statbel, 2022).

VN-indicator: de gekozen indicator stemt overeen met indicator 10.2.1 - Deel van de bevolking dat leeft met minder dan 50% van het mediaaninkomen, naar leeftijd, geslacht en handicap. De VN gebruikt als inkomensdrempel 50%, terwijl de hier gekozen indicator 60% aanneemt, zoals in de EU-definitie.

Bronnen